Voor de verhuizing fotografeerde ik mijn landschappen dik 10 jaar lang enkel en alleen in heidegebieden. Vennen, solitaire dennen, af en toe een berk, wat pitrus, pijpenstrootje, appeltje, eitje, been there, done that, met de ogen dicht, lopende band. Mijn eerste baby-stapjes in de nieuwe omgeving zette ik wederom in een heidegebiedje. Kijken of je het nog kan levert vermoedelijk minder kneuzingen aan je ego op als je dat doet op soort van bekend terrein. Ik wil echter geen ‘one trick pony’ worden (te laat?) en dus moet ik over mijn eigen schaduw heenstappen en in andere terreinen duiken.
Eerder deze week beloofde het na een natte dag een mooie ochtend te worden. Mijn voet ging ter hoogte van de P bij het heidegebied haast vanzelf naar de rem en de richtingaanwijzer stond al vrolijk knipperend aan. Als een kwispelende hond die weet wat er komen gaat. In een vlaag van stoerheid hield ik het stuur recht en reed door naar een nabijgelegen beekdal. Beduusd van mijn geestelijke kracht en nog half slaperig nam ik eerst de compleet verkeerde afrit en kwam daardoor later dan gehoopt ter plekke aan. Daar was het passen, meten en zoeken, de foto’s van de beek zelf zijn dan ook niets bijzonders geworden. Een doorkijkje van eiken en varens in de ochtendmist is uiteindelijk de foto die mij het meest bekoort. Het smaakt naar meer, de verkenner in mij is ontwaakt!